Opdracht 1: Grootste gemene deler of kleinst gemene veelvoud
Als je hieronder op de afbeelding klikt, kom je op een pagina waar je de grootste gemene delers en kleinst gemene veelvouden moet geven van bepaalde getallen.
Het is de bedoeling dat de leerlingen de juiste chip in de robot steken zodat die kan werken. Als ze het juiste veelvoud of de juiste deler hebben gekozen kunnen ze zien dat de robot gaat werken, als ze een fout antwoord kiezen gaat de robot stuk en moeten ze het nog een keer proberen. Voor ze beginnen moet er eerst nog gekozen worden of je de grootste gemene deler gaat kiezen of het kleinst gemene veelvoud. Dit kan afhangen in welke les deze opdracht geïntegreerd wordt.
Verantwoording
ICT eintermen:
1. De leerlingen hebben een positieve houding tegenover ICT en zijn bereid ICT te gebruiken om hen te ondersteunen bij het leren.
Deze oefening is bedoeld om de leerlingen te ondersteunen bij het zoeken naar de grootste gemene deler en het kleinst gemeenschappelijke veelvoud. Omdat dit in spelvorm gebeurt bekijken de leerlingen dit niet specifiek als oefening op hun wiskunde, maar effectief als spelletje. Dit zorgt ervoor dat ze er zeker toe bereid zijn om ICT te gebruiken als ondersteuning bij het leerproces. En dit stimuleert het leerproces
Eindtermen die ook aan bod komen:
2. De leerlingen gebruiken ict op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier.
3. De leerlingen kunnen zelfstandig oefenen in een door ict ondersteunde leeromgeving.
Wiskunde leerplan (VVKBaO)
G30: De delers van een natuurlijk getal (kleiner of gelijk aan 100), de gemeenschappelijke deler(s) van natuurlijke getallen (kleiner of gelijk aan 100) en de grootste gemeenschappelijke deler van twee natuurlijke getalleen (kleiner of gelijk aan 100) vinden, en daarbij de termen gemeenschappelijke deler(s) en grootste gemeenschappelijke deler gebruiken.
G32: Enkele veelvouden (verschillend van nul) van een natuurlijk getal (kleiner of gelijk aan 100), enkele gemeenschappelijke veelvouden van twee natuurlijke getallen (kleiner of gelijk aan 100) en het kleinst gemeenschappelijk veelvoud van twee natuurlijke getallen (kleiner of gelijk aan 100) vinden, en daarbij de termen veelvoud, gemeenschappelijk(e) veelvoud(en) en kleinst gemeenschappelijk veelvoud gebruiken.